“People talk sometimes of a bestial cruelty, but that’s a great injustice and insult to the beasts; a beast can never be so cruel as a man, so artistically cruel. The tiger only tears and gnaws, that’s all he can do. He would never think of nailing people by the ears, even if he were able to do it.”
Fyodor Dostoyevsky, The Brothers Karamazov
De spiegel van de wreedheid
Met deze woorden laat Dostojewski ons via Ivan in een ongemakkelijke spiegel kijken. Wanneer we spreken over “beestachtig gedrag”, bedoelen we meestal het verlies van beschaving, het afdalen tot iets dierlijks. Maar wie goed kijkt, ziet dat geen enkel dier ooit de bedachtzame wreedheid van de mens evenaart.
De tijger doodt niet uit haat, de wolf niet uit sadisme. Alleen de mens heeft het vermogen om pijn te organiseren, te rationaliseren, te structureren, te institutionaliseren, en die wreedheid vervolgens “noodzakelijk” of zelfs “goed” te noemen.

De Beesten – erfzonde en erfenis
In De Beesten van Gijs Wilbrink (2022) wordt deze spanning op indringende wijze voelbaar gemaakt. In de Achterhoek, tussen modder, jacht, bloed-spugende priesters, moord, ongelukken en familievetes, ontvouwt zich een verhaal over schuld, geweld en overerving. De titel is veelzeggend: “de beesten” verwijst niet naar de dieren, al zijn die wel degelijk aanwezig door het hele boek, maar vooral naar de mensen zelf.
Het boek legt de duistere erfenis bloot die generaties met zich meedragen. De neiging om te overheersen, te vernielen, te bezitten. Waar de dieren slechts overleven, ziet de mens zichzelf als heerser, als kroon van de schepping, maar ook is hij bovenal haar beul.
Wilbrink toont hoe wreedheid een familietrek kan worden, ingebakken in vlees en bloed. Het is een echo van de erfzonde, de oeroude keuze om te heersen in plaats van te dienen, te nemen in plaats van te delen, het eigen plezier en gelijk boven het Goddelijke gebod. De mens die zich boven de natuur stelt, eindigt onvermijdelijk in strijd ermee.
De omkering van begrippen
We spreken over beestachtig geweld en humaan handelen. Maar in werkelijkheid is het vaak omgekeerd. De dieren leven in een morele onschuld die wij allang verloren hebben. Zij doden uit noodzaak, wij uit gewoonte. Zij nemen wat ze nodig hebben, wij nemen alles wat beschikbaar is, alles wat we willen, en nog veel meer.
Zelfs onze taal verraadt ons. We spreken over “humane slacht” alsof dood ooit menslievend kan zijn, over “diervriendelijk vlees” alsof vriendelijkheid en uitbuiting samen kunnen gaan. Het is alsof we, net als Pilatus, door zulke woorden, onze verantwoordelijkheid willen afkopen alsof een dun laagje beschaving het bloed van onze handen kan wegwassen.
Maar het Evangelie roept ons tot een andere houding. In Christus zien we wat ware menselijkheid is: niet macht, maar mededogen. Niet consumptie, maar gemeenschap.

Een theologie van mededogen
Een christelijk veganisme is daarom geen modieuze keuze, maar een terugkeer naar Bijbelse principes. Het is de weigering om nog langer de leugen van “humaan geweld” te geloven, het is het herstel van de oorspronkelijke roeping in Genesis: niet om als tiran te heersen over de dieren, maar om hen te hoeden, te bewaren, en samen met hen deel uit te maken van Gods schepping. Medeschepselijkheid heeft Hans Bouma dit genoemd in het boek Dier & Evangelie. Marianne Thieme noemde dit recent ‘bondgenootschap’ in een keynote van de christelijke conferentie Groen Gelovig.
Paulus schrijft dat “de hele schepping zucht en in barensnood verkeert” (Romeinen 8:22). Die zucht is hoorbaar in de slachthuizen, in de verbrandingsrook van de intensieve veehouderij, in het gekerm van een uitgeputte aarde. Maar ook in ons geweten, wanneer we eindelijk erkennen dat de “beesten” niet zij zijn, maar wij.
Van wreedheid naar verlossing
Toch is er hoop. Want hetzelfde bewustzijn dat tot wreedheid in staat is, kan ook tot compassie ontwaken. De gave van de mens is niet zijn macht, maar zijn vermogen om zich te bekeren.
Om, zoals Franciscus van Assisi, de dieren broeders te noemen; om, zoals Christus, het leven te dienen in plaats van het te verbruiken, onszelf op te offeren in plaats van anderen op te offeren op het altaar van onze genoegens.
Dostojewski had gelijk: geen tijger zou ooit iemand aan de oren nagelen. Alleen de mens bedenkt zulke folteringen, maar ook alleen de mens kan ervoor kiezen dat niet meer te doen.
Wanneer we onze menselijke creativiteit inzetten voor barmhartigheid in plaats van overheersing, wordt het woord humaan eindelijk waardig aan zijn betekenis.
Bronnen
Dostoyevsky, F. (1880/2003). The Brothers Karamazov (R. Pevear & L. Volokhonsky, Trans.). Farrar, Straus and Giroux.
Wilbrink, G. (2022). De beesten. Thomas Rap.
Hermanus-Schröder, S., Hartog, M., Van Ittersum, N. (2020). Dier & Evangelie. Stichting Vegan Church
- “Beesten kunnen nooit zo wreed zijn als de mens”
- Wanneer het dier terugkeert: Ossenkop, de afwezige referent en de prijs van vlees
- Van Sint Franciscus tot Goodall: een erfenis van respect
- De Vegetariër – Wat kunnen we leren van fictie?
- “Tender Is the Flesh” en het Heilig Avondmaal: Een overdenking