Introductie

En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem.’1

Maar de ezelin heeft mij gezien en driemaal is ze voor mij uitgeweken. Als ze niet voor mij was uitgeweken, zou ik u nu zeker hebben gedood, maar haar zou ik hebben laten leven.’2

En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.’3

In het boek Difficult Freedom4 lezen we een essay van Emmanuel Levinas over zijn tijd in een werkkamp voor Joodse gevangenen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het essay heet The name of a dog; or, natural rights.5

Levinas reflecteert over de horror van de oorlog aan de hand van Exodus 22:31: ‘U moet voor Mij geheiligde mensen zijn. Daarom mag u geen vlees eten van een dier dat op het veld verscheurd is. U moet dit voor de honden werpen.’

Hij maakt pakkende vergelijkingen tussen de oorlog en het eten van vlees. Volgens hem kan de horror van oorlog ons namelijk ook op ons bord wijzen:

In fact, they can also come to you at the family table, as you plunge your fork into your roast. There is enough there to make you a vegetarian again. If we are to believe Genesis, Adam, the father of us all, was one! There is, at least, enough there to make us want to limit, through various interdictions, the butchery that every day claims our ‘consecrated’ mouths!6

Dan zegt hij uiteindelijk dat hij genoeg ‘getheologiseerd’ heeft en dat hij de hond aan het eind van het vers wil bespreken. Hij wil Bobby bespreken.

Bobby

Bobby, ontdekken we even later, is de naam die de gevangenen aan een zwerfhond hebben geven die dagelijks bij ze langs komt en op ze wacht als ze van hun werkzaamheden terugkomen. De auteur zegt dat hij en zijn medegevangenen gestript zijn van alle menselijkheid, behandeld als een groep apen. Tegelijkertijd is er dit dier, en juist dit dier ziet hen als mens.

En ook zijzelf, door het dier een naam te geven, vermenselijken zichzelf door één van de eerste opdrachten van God aan de mens te vervullen: de dieren een naam te geven (Genesis 2:19-20).

De vraag die Levinas hier oproept is of het gezicht van een dier ons kan confronteren alsof God zelf door dit gezicht gesproken heeft?

Het gezicht

In Levinas’ filosofie staat het gezicht centraal. De ‘face-to-face’ ontmoeting is voor hem het fundament van de ethiek waar de ene de ander ziet, en dat begint, volgens Levinas, met ‘Gij zult (mij) niet doodslaan (vermoorden)’.

Zoals Bettina Bergo dit concept beschrijft:

The face, in its nudity and defenselessness, signifies: “Do not kill me.” This defenseless nudity is therefore a passive resistance to the desire that is my freedom. Any exemplification of the face’s expression, moreover, carries with it this combination of resistance and defenselessness: Lévinas speaks of the face of the other who is “widow, orphan, or stranger.7

De naam

Dit idee in Levinas is deels geïnspireerd door Martin Buber, en zijn ‘Ich-und-du’ (ik-en-jij) relatie8. Maar volgens Aaron S. Gross ook door Franz Rozenzweig en zijn concept van ‘naam’. Volgens Rozenzweig:

in the proper name, a breach is opened in the fixed wall of thingliness. That which has its own name can no longer be a thing or everyone’s thing; it is incapable of being entirely dissolved in the genus9, for there is no genus to which it could belong; it is its own genus unto itself.10

In de zwerfhond, in Bobby, die een naam heeft, die de gevangen ‘face-to-face’ ontmoet hebben, komen al deze concepten voor Levinas dus samen.

Conclusie

Maar de vraag blijft, zien we het gezicht van God in het gezicht van een dier? Ontmoeten we God daar?

Ik begon met een aantal Bijbelteksten waarin een dier een middel tot verlossing is voor een mens. Ook Bijbels gezien zijn dieren dus meermaals instrumenten voor het uiterst Bijbelse thema van verlossing. God gebruikt dieren om ons te wijzen op onze menselijkheid maar ik denk dat het daar niet stopt. De ontmoeting is niet eenzijdig. Wij moeten ook voor hen een gezicht zijn, wij moeten hen God laten zien. Niet voor niets ‘zucht de schepping als in barensnood, in afwachting van de openbaring van de kinderen van God’ (Rom. 8:19-22). Wachtend tot ze het gezicht van God mogen zien. Zodoende denk ik dus dat God ons wil gebruiken om de dieren werkelijk dier te laten zijn, om nu al te beginnen met die openbaring als Zijn kinderen.

Dit doet me denken aan een gebed van dominee Hans Bouma:

O God, vergeef ons
verander ons,
zodat de dieren
weer echt dier kunnen zijn
en wij weer echt mens11

Voetnoten

  1. Lukas 10:34 ↩︎
  2. Numeri 22:33 ↩︎
  3. Jona 1:17 ↩︎
  4. Difficult freedom: essays on Judaism, Emmanuel Levinas, vert. Sean Hand, 1990, The Athlone Press ↩︎
  5. Deze tekst is grotendeels geinspireerd door een essay van Aaron S. Gross – The Question of the Creature: Animals, Theology and Levinas’ Dog in het boek Creaturely Theology: On God, Humans and Other Animals. ↩︎
  6. Difficult freedom, p. 151 ↩︎
  7. Bergo, Bettina. “Emmanuel Levinas” ↩︎
  8. Voor een samenvatting van zijn idee zie hier ↩︎
  9. Genus volgens het woordenboek Merriam-Webster:
    1: a class, kind, or group marked by common characteristics or by one common characteristic specifically : a category of biological classification ranking between the family and the species, comprising structurally or phylogenetically related species or an isolated species exhibiting unusual differentiation, and being designated by a Latin or latinized capitalized singular noun
    2: a class of objects divided into several subordinate species) ↩︎
  10. Franz Rosenzweig, The Star of Redemption, trans. Barbara E. Galli, Madison: University of Wisconsin Press, 2005, p. 201. ↩︎
  11. Dier & Evangelie: theologie voor dierenrechten, Andrew Linzey, Maaike Hartog, Sandra Hermanus-Schroder & Nienke van Ittersum, 2020, Stichting Vegan Church, p. 105 ↩︎

Door Tijs

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *